Precies tien jaar geleden, op 6 juni 2015, schreef Sander Boon de analyse Westerse Lente, een vooruitziende analyse van de economische, politieke en maatschappelijke veranderingen die onze tijd zouden vormgeven. Geschreven in de nasleep van de kredietcrisis gaat het dieper in op de aanhoudende economische stagnatie, de groeiende schuldenlast, en een verschuiving naar een decentrale manier van leven en besturen, gedreven door technologie zoals internet en FinTech. Het signaleert een afkeer van collectieve systemen en de opkomst van parallelle samenlevingen, naast een toenemende politieke onvrede die de westerse verzorgingsstaat uitdaagt.
Nu, in 2025, zien we deze trends duidelijker dan ooit: van hoge en toenemende mondiale schulden, populistische bewegingen tot de opmars van cryptomunten en zelforganisatie. Dit artikel, dat een “Westerse Lente” als verre echo van de ‘Praagse Lente’ voorzag, biedt een reflectie op onze tijd. Vanuit deze visie zien Boon & Knopers ook de dominante trends voor de komende jaren. Lees het hieronder het essay en ontdek hoe de inzichten van tien jaar geleden resoneren met de wereld van vandaag:
Westerse Lente
Op zaterdag 6 juni 2015 overleed Ludvík Vaculík in Praag op 88-jarige leeftijd. Hij was een Tsjecho-Slowaaks dissident die in juni 1968 het document ‘Tweeduizend woorden’ schreef. Het was een aanklacht tegen de corruptie en inertie van de communistische partij. Het document gaf toenmalig President Alexander Dubcek aanleiding om verder te gaan met de Praagse Lente. Aan deze hervormingsperiode met grotere vrijheden kwam in augustus 1968 een abrupt eind door de inval van troepen van het Warschau Pact onder leiding van de Sovjet Unie. In 1977 schreef mededissident en latere President van Tsjechië, Vaclav Havel, zijn politieke pamflet ‘Poging om in de waarheid te leven’. In dit pamflet voorzag Havel de uiteindelijk onvermijdelijke (en bloedeloze) ondergang van het communisme. De observaties van beide dissidenten zijn voor ons Westerlingen actueler dan we misschien beseffen.
De inhoud van Vaculik’s document, Havel’s pamflet en de ontwikkeling van de dissidentenbeweging in Tsjecho-Slowakije en elders in het Oostblok zijn van blijvende waarde voor mensen die leven in complexe en politiek in meer of mindere mate centraal georganiseerde landen. Voor alle duidelijkheid, daar vallen ook onze eigen Westerse democratisch georganiseerde verzorgingsstaten onder. Er zijn tussen de maatschappelijke ontwikkelingen ten tijde van het communisme en die in onze huidige tijd eenvoudige parallellen aan te wijzen. Het politieke systeem in veel Westerse landen functioneert niet meer naar behoren. Wie de berichtgeving dagelijks volgt, kan zijn twijfels plaatsen bij het democratische proces in onze samenlevingen. Er is sprake van onderhuidse onvrede bij het publiek. De jeugd keert zich met behulp van nieuwe technieken en internet steeds meer af van het collectief en een snel groeiende groep ZZP’ers in ons land doet niet meer mee met de verplichte deelname aan sociale voorzieningen en pensioensparen. Op het politieke vlak kent men in de VS de Tea Party, in Engeland UKIP, in Frankrijk het Front National en in ons eigen land hebben we de PVV. Zelfs in het politiek stabiele Duitsland roert zich inmiddels de oppositie. Al deze bewegingen kunnen worden beschouwd als uitdrukking van onvrede over de huidige politieke en economische koers. Centrale banken voeren nu zeven jaar na de crisis nog steeds een ongekend ruim monetair beleid. De economie stagneert of groeit moeizaam, de werkloosheid blijft hoog en economische hervormingen worden marginaal en gebrekkig uitgevoerd. Er is een bestuurlijke en financiële bovenlaag die uit de wind wordt gehouden. Er is sprake van een draaideurcarrousel van politieke, maatschappelijke en financiële functies. Natuurlijk zijn er naast deze parallellen ook grote verschillen. De mate van politieke en sociale vrijheid is bij ons evident vele malen groter dan ten tijde van het communisme.
Over het algemeen wordt de val van het communisme in 1989 gezien als een overwinning van het Westerse en kapitalistische model. Sindsdien leven en werken we in een wereld waarin de oude tegenstellingen tussen ‘ons’ model en het communisme zijn verdwenen. In 1992 schreef Francis Fukuyama het boek ‘The End of History and the Last Man’, waarin hij met weinig historisch besef concludeerde dat het einde van de geschiedenis was aangebroken. Grote politieke keuzes en gebaren waren niet meer nodig. In ons land schudde de Partij van de Arbeid onder leiding van Wim Kok haar ideologische veren af. De economische voorspoed kon worden herverdeeld over de verschillende maatschappelijke belangengroepen. Het bleek een effectieve manier om mensen te binden en oppositie tegen politieke besluitvorming te onderdrukken. Door de krediet-gedreven economische groei werden sociale tegenstellingen en breuklijnen overbrugd. We genoten collectief enkele decennia van ongekende welvaart en vrijheid. Maar was de ondergang van het communisme eigenlijk wel een overwinning van het Westerse kapitalisme?
Hemel op Aarde
Om de vraag te beantwoorden moeten we een stuk terug in de tijd, naar de uitvinding van de drukpers. Deze technische vondst markeert het begin van het afkalven van de macht van machtsstructuren waarin Kerk en adel domineerden. Het monopolie op kennis was doorbroken. De bijbel werd vanuit het Latijn vertaald in andere talen. Burgers konden zelf kennis nemen van de inhoud en ook andere kennis werd snel verspreid. Naar verluid ging Erasmus liever bij een boekdrukker op bezoek dan bij de bibliotheek, omdat bij de drukker sprake was van ongefilterde kennis. Veel ingrijpende sociale gebeurtenissen zoals de Renaissance, de Verlichting en de wetenschappelijke revolutie zijn direct terug te voeren op de afnemende macht van de kerk als gevolg van de boekdrukkunst.
Paradoxaal genoeg staan deze ontwikkelingen ook aan de basis van de gestage opkomst van nieuwe ideologieën. Ditmaal zonder God. Door de toename van kennis werd de menselijke rede en ratio steeds invloedrijker. Dit gekoppeld aan de resultaten van de wetenschappelijke revolutie creëerde bij de Westerse intelligentsia de idee van de ongekende mogelijkheden van maatschappelijke vooruitgang. Zou het mogelijk zijn om een ideale samenleving te creëren volgens een vooraf opgezet plan? Was het misschien zelfs mogelijk om een ware hemel op aarde te scheppen? Met deze gedachten in het achterhoofd werd de behoefte aan een rationele ordening van de samenleving steeds groter. Zowel in de VS als in Europa was er sprake van een geleidelijke cultuuromslag, van conservatieve laissez faire naar een progressieve politiek van maakbaarheid en vooruitgangsgeloof. Toen na de Eerste Wereldoorlog door monetaire beleidsfouten de economie niet op gang kwam en landen niet meer vanzelf de economische crises te boven kwamen, verloor de nog aanwezige klassiek liberale grondhouding snel terrein. Collectivistische ideologieën – socialisme, nationaal socialisme, communisme en de milde variant sociaaldemocratie – werden snel populair en dominant.
Wat deze ideologieën gemeen hebben is de ondergeschiktheid van het individu aan het collectief. Wat ze ook gemeen hebben is de grote rol die de overheid in de samenleving speelt bij het implementeren ervan. De afgelopen eeuw is in elk land waar een van deze ideologieën werd toegepast zonder uitzondering sprake van een toename van de absolute en relatieve omvang van de overheid. Waar ze in verschillen is de scope van de ideologie: wordt ze binnen de grenzen van het eigen land toegepast, of op de grenzeloze wereld. Verschil zit ook in de mate van dwang die daarbij wordt gebruikt. Door de bank genomen heeft de ideologie die het minste gebruik maakt van dwang de grootste overlevingskans. Het geven van meer economische vrijheid en mensen laten profiteren van de vruchten van hun eigen arbeid maken groot verschil. Toen in 1921 het communisme in Rusland dreigde uit te draaien op een economische en humanitaire ramp, gaf Lenin boeren in zijn Nieuwe Economische Politiek het recht om een klein percentage van de opbrengst van zelf te behouden om te consumeren of te verhandelen. Een economische opleving was het directe gevolg.
Als we terugkeren naar de vraag, dan is de algemene vaststelling dat het kapitalisme het communisme heeft overwonnen strikt genomen niet waar. Het is de milde variant van de collectivistische ideologieën, de sociaaldemocratie, die het communisme en de andere ideologieën heeft weten te overleven. Het gaf zijn burgers simpelweg de meeste politieke en economische vrijheid en daarmee het meest de ruimte. Verwarring ontstaat omdat we de economische kant van de sociaaldemocratie zijn gaan vereenzelvigen met kapitalisme (soms ook neoliberalisme genoemd), terwijl het aandeel van de overheid in de economie in het Westen inmiddels ook al varieert tussen de 40 en 55 procent. De westerse sociaaldemocratie en zijn verzorgingsstaten – of we het nu hebben over de Amerikaanse of de Duitse variant – staan ver weg van het laissez faire liberalisme van 100 jaar geleden en het kapitalisme in zuivere zin. De verzorgingsstaten kennen een verplichte deelname aan bijvoorbeeld sociale verzekeringen, collectieve arbeidsovereenkomsten, minimumloon, progressieve inkomstenbelasting, nationale grenzen en paspoorten. Er is sprake van veel rechten waar relatief weinig plichten tegenover staan, maar ook van (flink) hogere arbeidskosten ten opzichte van landen met minder omvangrijke verzorgingsstaten. De collectieve arrangementen kosten veel geld en zijn vaak economisch inefficiënt. Na inmiddels zeven jaar van economische stagnatie en nog immer noodzakelijke interventies door centrale banken als gevolg van de kredietcrisis van 2007 / 2008 is deze constatering van belang.
‘We are all Keynesians now’
Nog niet zo heel lang geleden werd er nog gesproken over de gewenste verzorging van de wieg tot het graf. Wetgevers streefden naar maatschappelijke vooruitgang en het elimineren van armoede en sociale achterstanden. Om dit te kunnen bekostigen was belastinggeld alleen op den duur niet meer voldoende. Vandaar de wens om te komen tot een geldsysteem waarbij lenen en monetair interveniëren makkelijker was. Meer bevoegdheden voor centrale banken en het uiteindelijk van goud ontkoppelde geldsysteem maakten dat mogelijk. In 1971 schijnt de Amerikaanse President Richard Nixon gezegd the hebben ‘We are all Keynesians now!’. Het was het jaar dat hij de dollar loskoppelde van een vaste goudprijs. Het was een Amerikaans fait accompli, er was internationaal geen ontsnappen aan: tekorten en overschotten van landen konden niet langer vereffend worden. Of Nixon het echt gezegd heeft is niet zo van belang. Wat zeker is, is dat het vanaf dat moment elke westerse democratie in meer of mindere mate ging streven naar meer werkgelegenheid en een groeiende economie. Het gevolg was echter dat landen te maken kregen met permanente begrotingstekorten, scheve handels- en betalingsbalansen en een financieel systeem dat veel te groot werd ten opzichte van de reële economie.
Door de demonetisering van goud werd de Amerikaanse dollar de spil van het monetaire en financiële systeem. Parallel werd de al eerder ingezette tendens van banken als intermediairs van spaargeld naar banken als geldvermeerderaars wereldwijd volledig omarmd. Banken werden door de geldscheppende functie steeds minder afhankelijk van spaargeld. Voor de financiering van hun leningen maakten banken in toenemende mate gebruik van de internationale interbancaire geldmarkt, ook wel eurodollarmarkt genoemd. Eurodollars zijn dollardeposito’s buiten het toezicht van de Amerikaanse centrale bank. Deze markt ontstond eind jaren ‘50 van de vorige eeuw als gevolg van de toenemende Amerikaanse betalingsbalanstekorten. De Amerikanen exporteerden door te hoge uitgaven veel dollars, die uiteindelijk terecht kwamen in het internationale bancaire systeem. Actief gebruik hiervan werd door toezichthouders aanvankelijk oogluikend toegestaan, maar later officieel geaccordeerd als kern van het mondiale bancaire systeem. De rol van banken in de economie groeide gestaag en werd uiteindelijk zo belangrijk, dat toezichthouders een vangnet gingen spannen. Hierdoor werden banken in staat gesteld om aan de nationale financiële behoeften te voldoen, maar ook om steeds risicovoller te handelen. Hoe groter en belangrijker de bank, des te kleiner het risico van omvallen. Toezichthouders zouden dat voorkomen uit algemeen belang, zo was de redenatie.
De ongereguleerde internationale geldmarkt groeide vanaf begin jaren ’90 van de vorige eeuw onstuimig. Multinationals, staatsfondsen en landen die hun munt manipuleerden ten behoeve van hun exportindustrie maakten in toenemende mate gebruik van de eurodollarmarkt om hun overtollige liquiditeiten te stallen. De geld- en kredietmarkt werd steeds afhankelijker van de aanwezigheid en verhandelbaarheid van veilig onderpand, zowel staatsobligaties als hypotheekobligaties. De obligaties deden in de geldmarkt dienst als veilig onderpand, maar werden ook gebruikt als onderpand bij verdere kredietcreatie. Steeds complexere derivatenconstructies waren nodig om risico’s af te dekken, of zoals de praktijk veelvoudig heeft aangetoond, af te schuiven naar partijen die er geen verstand van hadden. Die constructies werden overigens in elkaar gezet om te wedden op, of als verzekering tegen, valuta- en renteschommelingen, schommelingen die werden geïntroduceerd door diezelfde ontkoppeling van goud en de dollar in 1971. Met de gewonnen financiële flexibiliteit werd in feite een bron van systeeminstabiliteit geïntroduceerd.
Bancaire toezichthouders deden een duit in het zakje door de obligaties van stabiele landen als risicovrij aan te merken. Risicovrij in de zin dat centrale banken in dit geldsysteem staatsschuld in ultimo kunnen financieren met de geldpers. Door de enorme vraag naar staatsobligaties konden kredietwaardige overheden zoveel lenen als ze wensten. Hun staatsschuld werd in de rol van veilig onderpand gezien als het nieuwe goud in het financiële systeem. Het aanbod van met name Westerse staatsschuld was enorm en groeiende, terwijl de koers ervan door de aanzwellende vraag alleen maar toenam. De rente daalde dus. Die dalende rente zorgde er weer voor dat het voor steeds meer partijen voordeliger werd om ook te lenen. Het zorgde er echter ook voor dat, om meer rendement te kunnen maken, men steeds risicovoller ging beleggen en vaak met een steeds hogere hefboom geld leende. Zowel de private als de publieke schuld nam snel toe, tot historisch ongekende omvang.
De crisis van 2007 / 2008 was een keerpunt. Hypotheekobligaties bleken niet meer te vertrouwen. Er ontstond een run op veilige staatsobligaties, met als gevolg een versnelde verdere daling van de rentes. Centrale banken trokken alles uit de kast om weer te komen tot een normalisatie van de geldmarkt. Ondanks al de onorthodoxe steunmaatregelen is anno 2015 nog geen sprake van autonome economische groei. Centrale banken vormen dan ook nog altijd de kurk die de crisis in de fles houdt. Overheden hebben tot nu toe nog geen structurele hervormingen doorgevoerd. De Nederlandse hervormingen betreffen bijvoorbeeld ombuigingen. Belangrijk, maar onvoldoende om het tij te keren. Er wordt wereldwijd nog steeds teveel geld geleend om de begrotingen sluitend te krijgen. Maar dit is geen blijvende oplossing, het gevaar ligt zelfs op de loer dat markten het vertrouwen in het fiscale beleid van overheden en monetaire beleid van centrale banken gaan verliezen. De resulterende opwaartse renteschok zou dan plaatsvinden in een omgeving van hoge collectieve schulden en een nog zwakke economie. De Bank voor Internationale Betalingen in Bazel, de bank der centrale banken, waarschuwt hier al geruime tijd voor.
Het zijn de wetgevers geweest die banken en andere financiële instellingen in de positie hebben gebracht waarin risico’s nemen erg lucratief is. Zij deden dit om het uitgavepatroon en interventies in de samenleving te kunnen handhaven. Klagen over de hoogtes van bankbonussen, risicovol gedrag en giftige financiële producten getuigt dan ook van krokodillentranen. Financierbaarheid van permanente begrotingstekorten heeft zijn prijs. Financiële excessen moeten op de koop worden toenemen omdat de discipline binnen dit op kredieten en schulden gebaseerde systeem niet is te handhaven. Kapitalisme zonder de discipline van een monetair anker blijkt niet goed werkbaar. Het is de inherente problematiek die ontstaat als de kostbare verplichte deelname aan de verzorgingsstaat wordt gecombineerd met de vrijheid en concurrentie van het kapitalisme. We zitten inmiddels allemaal in hetzelfde schuitje.
Transitie
In Westen hebben we geen ander politiek systeem om ons eigen functioneren de maat te nemen, waar de dissidenten in het Oostblok wel het Westen hadden. Maar we hebben wel wat anders: internet. De parallel tussen de introductie van het internet en de opkomst van de boekdrukkunst kan treffend worden gemaakt. Door de opkomst van internet kan kennis en informatie – en helaas ook disinformatie – zich veel sneller verspreiden en een veel groter publiek bereiken. Het vanzelfsprekende gezag waarop media, politiek en bankwezen lange tijd konden bogen is tanende. Technische vooruitgang maakt sociale veranderingen mogelijk, maar er is wel een katalysator nodig. In de tijd van de boekdrukkunst was het onderdrukking en armoede. In onze tijd fungeert de schuldencrisis als een katalysator van maatschappelijke veranderingen. De opkomst van internet is het technische vehikel. Er hangt een verandering van denken in de lucht.
De reguliere media hebben sinds de opkomst van internet al sterk aan invloed ingeboet. De traditionele informatieverschaffers zoals kranten of televisieomroepen behoorden tot een bepaalde religie of ideologie en vormden een tussenschakel tussen de politieke macht en de burger. Nadat eerst geleidelijk de ideologische en religieuze afbakeningen naar de achtergrond verdwenen, is door internet ook de rol van tussenpersoon van steeds minder belang geworden. Burgers hebben via internet zelf direct toegang tot de berichtgeving die zij wensen, daar is geen tussenpersoon meer voor nodig. Ze stellen zelf hun nieuws en televisieavond samen. Kranten en televisiekanalen hebben dan ook veel moeite om de aandacht van de burger vast te houden.
Niet alleen de reguliere media heeft te maken met de invloed die internet heeft. Ook de overheid krijgt steeds meer te maken met de gevolgen van de verspreiding van kennis. Traditionele belangenvertegenwoordiging in de politiek heeft steeds minder vaste aanhang. De kiezer is niet meer honkvast en zweeft tussen verkiezingen van de ene naar de andere partij. Dat is mede toe te schrijven aan de invloed van internet, maar er is ook nog wat anders aan de hand: de overheid wordt steeds minder vertrouwd. Beleid is minder effectief en wordt ervaren als eenheidsworst. Corruptie dan wel verwijtbare bestuurlijke fouten blijken aan de orde van de dag.
Ook de financiële sector heeft te maken met de gevolgen van de schuldencrisis en internet. De zogenaamde FinTech bedrijven zijn de financiële equivalent van Uber en Airbnb. Er is sprake van disruptieve technieken die veel taken van banken aan het overnemen zijn. Mensen kiezen er in toenemende mate voor om niet meer afhankelijk te zijn van banken voor hun financiële zaken. En zolang de huidige monetaire problematiek niet is opgelost, zullen alternatieve munten als Bitcoin en Bitgold hun opgeld doen. Niet alleen zijn deze munten niet afhankelijk van de tegenprestatie van een ander, ze zijn ook nog eens veel efficiënter en goedkoper bij bijvoorbeeld betalingen tussen rekeningen van verschillende landen.
Al met al zal de invloed van internet, gekoppeld aan de voortwoekerende schuldencrisis, maken dat zowel de intellectuele, politieke als economische fundering van onze samenleving de komende jaren zullen worden geherdefinieerd. Het internet faciliteert het ontstaan van parallelle samenlevingen, van jongeren die geen baat meer hebben bij het huidige politiek-economische systeem. In ons eigen land spelen nu de discussies rondom ZZP-er’s en hoe om te gaan met het grootschalig opwekken en aanwenden van duurzame energie. Steeds meer mensen betalen geen sociale premies, sparen niet meer voor de oude dag en willen niet meer afhankelijk zijn van organisaties als de Nuon. Ze willen het gewoon zelf regelen, los van het collectief.
Praagse lessen
We kunnen lessen leren van dissidenten als Vaculik en Havel. Vaculik stelt in zijn essay dat de Praagse Lente en de hervormingen begonnen, niet omdat er een bestuurlijke wens tot verandering was, maar juist doordat economische stagnatie hervorming uiteindelijk onvermijdelijk maakte. In onze tijd is er in de politieke bestuurslagen ook geen intrinsieke wens om te veranderen. De economische stagnatie en het gebrek aan productiviteitsgroei als gevolg van de schuldencrisis zal verandering uiteindelijk echter ook hier onvermijdelijk maken. Verandering begint vaak pas als het geld op is. Havel beschrijft in zijn pamflet hoe een op status quo gericht bestuurlijk apparaat uiteindelijk steeds meer weerstand en onvrede oproept. Mensen in de Oostbloklanden keerden zich steeds meer af van het disfunctionele en onderdrukkende politieke systeem en organiseerden zich in parallelle samenlevingen. Hij voorzag dat deze parallelle samenlevingen in omvang zouden groeien, waardoor het bestuurlijke systeem zou leegbloeden en uiteindelijk ten onder zou gaan. Het communisme in de Oostbloklanden implodeerde uiteindelijk in 1989 – bloedeloos – zoals Havel meer dan tien jaar eerder in zijn pamflet voorzag.
Het pikante is dat Havel de trend om weg te lopen van een falend en inert bestuurlijk systeem ook zag gebeuren in Westerse samenlevingen. Hij stelde dat het Westerse politieke bestuurssysteem niet fundamenteel, maar gradueel anders was georganiseerd dan in de Oostbloklanden. Ook onze democratische instituties zijn centraal aangestuurd en de invloed van burgers op de politiek is nihil. Burgers mogen wel stemmen, maar kunnen niet kiezen. Na de verkiezingen gaan de verkiezingsbeloften in de onderste lade en wordt beleid uit het verleden voortgezet. Over het algemeen wordt onderkend dat er sprake is van een democratisch tekort in de EU en ook in de VS heerst een bestuurlijke patstelling. In antwoord op de uitdagingen van onze tijd zijn er twee krachten die op elkaar botsen: een Wetgevende en uitvoerende macht die steeds meer samenvalt, en een afkeer hiertegen in de samenleving. Hoewel er binnen de politieke constellaties in Europa en de VS wel hervormingsgezinden te vinden zijn, weten zij toch niet goed aansluiting te vinden bij de veranderingen in de samenleving. Net als in het Tsjecho-Slowakije van Vaculik en Havel.
De gestage onttakeling van de laatst overgebleven collectivistische ideologie, de sociaaldemocratie, zouden we Westerse Lente kunnen noemen. De daarbij komende problematiek die de kredietcrisis kenmerkt moet begrepen worden als een existentieel gevaar voor het bestaan van de verzorgingsstaat. Het vertrouwen in de historisch gezien enorme schuldenlast moet koste wat het kost worden gehandhaafd. Het gevolg is dat de politiek niet altijd even transparant kan zijn over het waarom van de genomen maatregelen om de crisis te bezweren. En dit roept bij burgers vervolgens weer onvrede op. Een oplaaiende schuldencrisis kan ervoor zorgen dat het vertrouwen in de houdbaarheid van de schuldenlast wegvalt. Er komt dan waarschijnlijk een abrupt einde aan de financierbaarheid van de verzorgingsstaten. Het kan de opmaat zijn naar politieke omwentelingen of zelfs revoluties. Die begonnen namelijk vaak als de schatkist leeg was. Het is een waarschuwing aan het adres van het hedendaagse politiek-economische bestel.